Oorsprong Schutsgilde Sint Hubertus
Midden 18e eeuw leefde West-Brabant in een turbulente tijd. In 1747 waren de Franse legers de Republiek binnengevallen. Ze hadden Bergen op Zoom op spectaculaire wijze ingenomen. Gedurende en na een veldtocht heerste er lange tijd anarchie in de streken waar de legers doorheen trokken.
Enkele gegoede Leurse burgers dienden een verzoek in bij Anna van Hannover, douarière van Stadhouder Willem IV. Het verzoek voor het oprichten van een schutsgilde diende ter bescherming van have en goed op Leur.
De oprichters in 1752 waren: Frans van Aerendonk, Adriaan Verharen, W. van Arendonk, Cornelis Adriaan Jaspers en Antonie Brabers.
De Broederschappen
De eerste religieuze broederschappen ontstaan in de elfde eeuw in Noord-Frankrijk en de zuidelijke Nederlanden. Ze zijn ouder dan de schuttersgilden; deze ontstaan pas in de dertiende eeuw.
De Lieve Vrouwe Broederschappen zijn de oudste. Zij zijn opgericht als een reactie op de ketterijen betreffende de Mariaverering. In de loop van de eeuwen ontstaan steeds meer godsdienstige lekenbroederschappen. Het ontstaan hiervan had verschillende oorzaken. Door deze genootschappen worden fondsen, altaren en kapellen gesticht. Zij begraven de eigen doden en geven glans aan processies en vieringen, In de meeste gevallen kunnen zowel mannen als vrouwen toetreden. Ook zij houden op gezette tijden feestmaaltijden.
Doordat er in de tweede helft van de zestiende eeuw op grote schaal mentaliteitsveranderingen op godsdienstig gebied zich voordoen en daardoor steeds minder inschrijvingen van nieuwe leden plaatsvinden, gaan steeds meer broederschappen over op het invoeren van een ontspanningselement. Ze schaffen wapens aan en gaan net als de schuttersgilden naar de vogel schieten.
Ook zijn er broederschappen die zich verenigen met een schuttersgilde. De sociale en charitatieve broederschappen die voortgekomen zijn de tijden van oorlog en pestepidemieën etc., en waarvan de organisatie dezelfde is als van de gilden, gaan zich bewapenen en onderhouden relaties met een schuttersgilde, waarin zij niet zelden later in opgaan. Heel wat broederschappen hebben nooit geschoten en zijn in de loop van de tijd verdwenen.
De Ambachtslieden
In de Middeleeuwen ontstonden in de steden de eerste ambachtsgilden, gevormd door burgers werkzaam in hetzelfde ambacht, dit met het doel om hun gemeenschappelijke belangen veilig te stellen.
Een gilde in de Middeleeuwen
Aan gelijkgerichte ambachtsbroeders werden om verschillende redenen hoge eisen gesteld. Ten eerste moest het de kwaliteit van het werk waarborgen. Door de zeer hoge eisen die gesteld werden, hield men het aantal ambachtslieden beperkt. Hierdoor ontstond de mogelijkheid om concurrentie en beunhazerij te voorkomen, zodat er een redelijk peil ontstond betreffende de prijzen en lonen.
Ook waren de werktijden van de gezellen en leerlingen geregeld, zodat er genoeg werk was voor iedereen.
De bloeitijd van de ambachtsgilden lag in de 16e eeuw, maar reeds in de 17e eeuw was er al sprake van verval. Deze zette door in de 18e eeuw. Op 5 oktober 1798 werden door de Bataafse republiek alle ambachtsgilden ontbonden.
De Schuttersgilden
De oudste schuttersgilden zijn handboog- en kruisbooggilden en ze ontstaan pas in de 13e eeuw na de kruistochten.
Deze schuttersgilden werden als zodanig gesticht of door de grondheer bevestigd. Opgericht naar het voorbeeld van bestaande organisaties met andere doelstellingen. Zij werden opgericht met de bedoeling van het bewaken en verdedigen van eigen volk, aard en cultuur. Soms moest aan de grondheer militaire hulp worden verleend. Daarnaast vervulden zij een rol bij openbare feesten en officiële gebeurtenissen. Samen met een aantal kloostergemeenschappen en lekenbroederschappen zijn de schuttersgilden onze oudste, nog levende, georganiseerde cultuurvorm. Zij hebben hun oorspronkelijke opzet tot op heden bewaard.
De meeste Brabantse gilden zijn opgericht tussen 1550 en 1650. In deze periode (80-jarige oorlog) werden onze gewesten veelvuldig geteisterd door rondtrekkende, rovende en brandstichtende troepen.
Om zich tegen deze bendes te beschermen vroeg men toestemming aan de Hoogmogende Heren in Den Haag of aan hun respectievelijke overheid, om een “schutte” (het oude woord voor gilde) te mogen oprichten. Hiervoor werd door de heren maar al te graag hun toestemming gegeven, omdat zij zelf hun troepen dikwijls niet volledig in hun macht hadden en een “schutte” bijdroeg aan bescherming en veiligheid van de burgers. Wel moesten de schutters aan bepaalde voorwaarden voldoen, welke nauwkeurig omschreven stonden in de hun verstrekte “Caert” of “Octrooi”. Al deze gilden zijn schutterijen die vuurwapens hanteren.
Kerkelijke band
In de middeleeuwse samenleving had alles en iedereen een band met de kerk. Zo ook de gilden. Vaak werden zij vernoemd naar een patroonheilige. Op het feest van die heilige vierde het gilde ook feest. Velen hadden een eigen altaar in de parochiekerk. Van het Schutsgilde Sint Hubertus is de patroonheilige te vinden achter in de Petruskerk tegen de westgevel.
Het Sint Hubertusbeeld in de Petruskerk te Leur
Bij de processies liep het hele gilde mee en dat ging vaak met veel pracht en praal gepaard. De kerkelijke gilden ontvingen hun “Caert” dikwijls van een abdij of een ander kerkelijk gezag. Zij hadden meestal de patroonheilige van de parochie. Veel kerkelijke gilden zijn voortgekomen uit de broederschappen. Om als lid van een gilde te worden aangenomen, moest men absoluut te goeder naam en faam bekend staan. Tijdens de Bataafse Republiek werd de macht van de gilden, door het instellen van burgerwachten, op een zijspoor gezet. Maar gildebroeders bekleedden meestal de voornaamste posten. Dit kwam omdat zij het beste geoefend waren. Tijdens de Franse overheersing werd het gilde geheel verboden. Sommige gilden bleven echter onder het mom van een ontspanningsvereniging wel voortbestaan.
Nog steeds is de band tussen gilden en kerk hecht. De kerk kan een beroep doen op de gilden; de pastor is vaak erelid of “Gildeheer” (aan het gilde verbonden pastor).
Eed van trouw aan Kerkelijk en Wereldlijk gezag
Alle grote gildeactiviteiten beginnen altijd met een Gildemis in de kerk of op een buitenlocatie. Gildeattributen zoals het gildezilver dat elk jaar vergaard wordt, wordt gewijd op de Staatsiedag. Aspirant gildebroeders worden beëdigd middels de hand op het vaandel.
Na een dienst wordt de “Eed van Trouw aan het Kerkelijk Gezag” middels de vendelgroet afgelegd. Voor aanvang van elke vergadering wordt door de Hoofdman gezegd: “Geloofd zij Jezus Christus”. De aanwezige gildebroeders antwoorden: “In alle Eeuwigheid Amen”. Deze ceremonie mag alleen staande gebeuren.
Sint Hubertus
Van Sint Hubertus is niet veel meer bekend dan zijn sterfdatum, 27 mei 727 en dat hij Bisschop van Luik is geweest. De legende die aan hem wordt toegedicht is die van een losbol die er ruig op los leefde. Tot op een dag tijdens een jachtsessie een hert voor hem bleef staan. Op het moment dat Hubertus aanlegde voor het finale schot verscheen een kruis tussen het gewei van het hert. De Goddelijke boodschap was zich te bekeren.
Gebed
Vandaag treedt ons Sint Huib tegemoet
De felle jager, die onverdroten
’t hert nazit, dat achter rank van poten
hem immer voorblijft, ofschoon het bloedt.
Des avonds, als hij terug wil keren
Toornig en droef om zulke jacht
Staat plotseling en onverwacht
Voor hem het hert, mee ’t kruis des Heren
Wij eten ’t brood, Hubertus toegewijd
Opdat wij niet door ’t razend jagen
Naar geld en goed ons zelve plagen,
Maar zoeken de rust der eeuwigheid
Dat heeft hij gedaan; hij werd Bisschop van Maastricht en verhuisde de bisschopszetel later naar Luik. Hij zou een belangrijke rol gaan spelen in de toen nog groetendeels heidense Ardennen.
Hubertus overleed aan de gevolgen van een ongeluk op de Maas tijdens het vissen. Op 3 november 743 volgde de verheffing van zijn relieken en dit is sindsdien zijn feestdag.
Sint Hubertus is de patroonheilige van de jagers.
Omdat hij eens een man van hondsdolheid genas, wordt hij ook speciaal aangeroepen tegen deze ziekte. De stoffelijke resten van de Heilige Sint Hubertus zijn ondergebracht in de abdij van St. Hubert (B)
De Caert
Een belangrijk document voor het gilde is de originele Caert uit 1752.
Dit is de officiële oprichtingsakte van 8 mei 1752 voor de oprichting van een gilde te Leur. Toestemming werd verleend door Anna, Prinses-Douairière van Oranje en Nassau, barones van Breda.
In deze akte vindt men de toenmalige oprichters terug: Aernout van Arendonk, Adriaan Verharen, Jacobus de Raseth en Dirk van Arendonk.
In 53 “articullen” wordt omschreven hoe een gildebroeder zich heeft te gedragen en wat zijn plichten zijn.
Tevens zijn de statuten en ledenlijst uit 1752 bewaard gebleven.
In de huidige tijd zijn de regels licht aangepast, maar de algemene rechten en plichten zijn bewaard gebleven: onderlinge broederschap, trouw aan wereldlijk en kerkelijk gezag, regelingen t.a.v. Koning, Keizer en schieten. Alle disciplines zijn bewaard gebleven en worden grotendeels nog nageleefd.
De volledige tekst van De Caert en reglementen kunt U opvragen bij: info@st-hubertus-leur.nl